Op de grens van de dorpen Ochten en Kesteren ligt kamp Overbroek. Nu loopt daar de Betuwelijn die via het spoor goederen uit de haven van Rotterdam naar Duitsland vervoert. Ten tijde van de bewoning van het kamp was de A15 nog in aanbouw en stopte vlak voor het kamp. In het begin lag het kamp dus in landelijk gebied wat steeds meer ingebed kwam te liggen tussen de nieuwe infrastructuur van Nederland.

Het kamp is in Tweede Wereldoorlog (1942) door de Duitsers gebouwd voor werklozen die de Grebbelinie af moesten breken. Er was plaats voor 192 werkers en er hebben in ieder geval ook enkele weken Joodse mannen gezeten die daarna afgevoerd zijn naar Westerbork. Daarna werd het gebruikt voor de gedwongen arbeidsdienst. Na de oorlog werden er gezinnen geplaatst die hun huis waren kwijtgeraakt. In 1947 werden de barakken omgebouwd tot 22 woningen met een keuken, slaapkamer en woonkamer hier woonden arbeiders die hielpen bij de wederopbouw van Ochten. Het kamp had dus al een diverse geschiedenis voordat in 1951 de Molukse bewoners kwamen. Het betrof 22 gezinnen die dus allemaal een eigen woondeel hadden. De washokken, toiletten en douches waren wel gezamenlijk. Onderstaande foto laat zien dat de Molukse jongeren meer in hun mars hadden dan vaak werd aangenomen door de CAZ die vooral inzette op fabriekswerk.

Als ik de weinige krantenartikelen die zijn verschenen over Overbroek bekijk, komt er een beeld naar voren van een kamp waar men politiek bewust was en men een eigen lijn trok die soms in tegengestelde richting bewoog. In april 1952 wordt de heer Wenno met acht anderen in Den Haag verkozen tot vertegenwoordiger van de Molukse bewoners uit alle kampen. Men hoopte zo een eenheid te creëren en de uitroeping van de Republiek Zuid Molukken te herdenken en ondersteunen. Toen in 1956 de zelfzorg-regels werden ingesteld, werd er in Overbroek niet gestaakt omdat men CRAMS-leden waren die het eens waren met het regeringsbeleid. Dat de Molukse bewoners het echter niet altijd eens waren met het regeringsbeleid blijkt echter enkele jaren later. In 1969 moeten vier mannen voor de rechter verschijnen omdat zij sinds 1960 geen huur hebben betaald voor de barakken waarin zij wonen. Het idee dat men huur moest betalen voor die barakken is natuurlijk ook wel heel zuur. Men vindt dat de regering hun beloftes niet is nagekomen en dat zij daarom nog steeds een zorgplicht hebben. De advocaat van de staat vindt dit echter niet. En om de starre houding van de staat nog eens te benadrukken wordt er gesteld dat men in 1951 ook had kunnen afvloeien binnen Indonesië en dat men nu de moeilijkheden met West Irian voorbij zijn ook gerepatrieerd kan worden naar Indonesië. Dit moet volgens mij voor de gedaagden een klap in het gezicht zijn geweest omdat dergelijke uitspraken ten eerste het gedwongen karakter van de aankomst in Nederland verhullen en Indonesië beschouwd als het land van terugkeer in plaats van een vrije Molukse staat. De Molukse bewoners verliezen het proces en moeten ook voor de kosten opdraaien. Zij moeten hun woningen in Overbroek verlaten. Niet veel later wordt het kamp gesloten en in 1970 wordt het gesloopt.

Veel van de bewoners uit Overbroek zijn naar het nabijgelegen Opheusden verhuisd waar ook bewoners uit Lingebrug en De Haar waren gaan wonen.