Twee weken geleden reden wij naar de oostgrens voor het woonoord wat het meeste aan de rand van Nederland ligt: St Joseph te Glanerbrug. Het ligt niet het meest oostelijke dat is voorbehouden aan kamp Carel Coenraadpolder te Groningen dat ook nog eens het meest noordelijk ligt. De hoofdweg naar het woonoord St Joseph was opgebroken zodat we via een doolhof van kleine weggetjes achter bij het kamp belandden. Van het kamp is niets meer over. Enkele jaren geleden is het klooster volledig afgebroken. Nu ligt er een park met een vijver vol vis.

Het woonoord bestond uit het retraitehuis van een Redemptoristenklooster dat de laatste jaren dienst had gedaan als bejaardentehuis. 21 of 22 april 1951 kwamen er 66 Molukse gezinnen (300 personen) die met de Castel Bianco naar Nederland waren gebracht. Volgens het Twentsch Dagblad wordt voor hun komst door zeven lokale vrouwen het drie verdiepingen tellende gebouw schoongemaakt omdat het verwaarloosd was. Er wordt gesteld dat de vrouwen extra hard werkte omdat zij begrepen dat de nieuwe bewoners verdreven waren uit hun vaderland. Elk gezin krijgt een kamer met biezenmatten, gezellige gordijnen, simpel meubilair en een kamerscherm. Per verdieping zijn er vier douches en ‘genoeg’ toiletten, daarnaast is er een kliniek en kraamkamer. Kokkie Soplamit verzorgt de maaltijden waarbij er twee keer per week Nederlands wordt gegeten. De heer Bouwer wordt beheerder en komt er ook met zijn gezin te wonen. Vanwege hun protestantse achtergrond wordt verwacht dat de Molukkers makkelijk in de gemeenschap zullen aarden. Een week na hun aankomst is het koninginnedag en komt het de Enschedese politie muziekvereniging speciaal naar Glanerbrug om voor de Molukse bewoners te spelen vanwege hun trouw aan de koningin. In de avond was er een feestavond bij de christelijke Oranjevereniging waar een groot aantal Molukkers welkom werd geheten. Begin mei zouden de bewoners van St Joseph echter geïsoleerd worden van de overige bevolking omdat er bij een kind paratyphus was ontdekt en enkele mogelijk besmet waren. Dit zou echter niet lang duren en al snel werd er gevoetbald met de marechaussee en werden er muziekavonden en cabaretavonden georganiseerd. De kinderen kregen na enkele weken les binnen het woonoord. Volgens het gereformeerd gezinsblad werd deze gemoedelijkheid tussen de lokale gereformeerde en de Molukse bewoners echter van hogerhand tegengewerkt en in juni mocht men van hogerhand niet samen zingen. De schrijver van het stuk is het hier duidelijk niet mee eens en het blijkt ook niet stand te houden. Ds Vogel blijft diensten met Molukkers houden. De niet-christelijke uitwisselingen gaan ook door met dans en zang op vele feestelijke gelegenheden.

In oktober 1953 willen de Redemptoristen hun gebouw weer zelf gaan gebruiken, de Molukse bewoners moeten dan weg. De lokale textielindustrie wil liever niet dat de Molukse bewoners vertrekken omdat zij ondertussen rond de 80 mensen in dienst hebben. Het CAZ ziet echter geen mogelijkheid om de Molukse bewoners in de nabije omgeving te huisvesten. Het lijkt erop dat een deel in ieder geval naar kamp Conrad in Rouveen is verhuist in 1954. Dat moet een flinke overgang geweest zijn, van een stenen gebouw naar oude barakken en van een welkome omgeving naar het in zichzelf gekeerde Rouveen. Waar de andere heen gegaan zijn is niet duidelijk terug te vinden. Nu is er in ieder geval niets meer dat herinnert aan de Molukse bewoning in St Joseph te Glanerbrug. Er is alleen een monumentje voor de Redemptoristen.